Afgelopen weekend was ik met een grondboor en een stel walnoten, gewikkeld in een mengsel van compost en tuinaarde, op pad naar de kapvlaktes in ons bos. Ambitieus om midden in de winter (tijdens aanhoudende vorst) te gaan planten, maar het is gelukt.
De grondboor komt makkelijk door een dun bevroren bovenlaagje heen. Op de open vlakte hielp dat niet: daar was de bodem vele centimeters diep bevroren. Maar langs de randen, waar de humuslaag nog onverstoord was, deed de grondboor het uitstekend.
En daar kwam ik bij het uitscheppen voor het eerst heel duidelijk de bodemsoort tegen die dit bosgebied de naam Tiggelveld heeft gegeven. Klei.
Klei in de bodem is op hoge zandgronden in Nederland zeldzaam. Maar daar waar de lagen zand niet al te dik zijn en de hoogte is ontstaan door opstuwing van rivierbodems, daar zit vaak klei in de grond.
Dit stuk van ons bos is relatief vruchtbaar en dat is vermoedelijk te danken aan de klei, die zorgt dat de bodem niet snel uitdroogt.
De klei is van een totaal andere aard dan de rest van onze bodem, die vooral uit zand (en een beetje grind) bestaat. De klei is taai, ondoordringbaar en voelt vochtig aan terwijl het aangrenzende zand als poeder uit je vingers waait.
Dit is de klei waarvoor kleine ondernemers uit Rijssen en omgeving tot een jaar of honderd geleden naar de Rijsserberg kwamen: om het uit te graven en aan de steenfabrieken te verkopen.