De bodem van ons bos bestaat dus uit aangestoven zand, dat opgehoopt ligt op en tegen de oostkant van een stuwwal bestaande uit riviersediment. Tussen die lagen in (en ermee vermengd) vinden we keileem en grind, die door de laatste grote gletsjer zijn aangevoerd.
Afbeelding: keileem aan de oppervlakte in Drente. Bron: kijkeensomlaag.nl
Het zand en keileem zijn niet egaal neergelegd over de hele Rijsserberg: ze hebben vooral de deuken opgevuld die de laatste gletsjer bij zijn opruk naar het zuiden heeft gemaakt. Voor sommige delen van de bodem is “dekzand en kiezels” vermoedelijk tot meters diep een adequate verklaring. En dat is voor de bomen die er staan zo diep als het gaat.
Riviersediment
Die opgevulde deuken worden echter afgewisseld met de juist omhoog gestuwde stukken van de onderliggende bodem. De riviersedimenten van vóór de gletsjer dus. Wat zeggen de experts over dit type bodem?
De “Bodemkaart van Nederland” uit 1983 noemt twee bodemtypen die in ons gebied voorkomen:
“Bodemtype hn23: veldpodzolgronden, lemig fijn zand”:
“ontwikkeld in oud dekzand … op de flanken van de stuwwal ten zuiden van Rijssen … komt ze voor met keileem binnen 120 cm… …tot diep in de ondergrond sterk lemige gronden vindt men op de flank van de stuwwal van Rijssen…”“Bodemtype Zn21: vlakvaaggronden; leemarm en zwak lemig fijn zand”:
“Bij deze gronden ontbreken de ijzerhuidjes op de zandkorrels direct onder de weinig donker gekleurde bovengrond … Ten zuidoosten van Rijssen ligt een bebost gebied, dat is afgegraven … voor de baksteenindustrie …
Binnen 120 cm diepte wordt nergens meer leem gevonden, maar plaatselijk wel wat grindhoudend grof materiaal. Op sommige plaatsen is zo diep gegraven, dat er meertjes zijn ontstaan. Het gebied is thans zo geaccidenteerd, dat het “Hollands Schwarzwald” wordt genoemd.“Het eerste type beschrijft de bodem in de flanken van de Rijsserberg, het tweede type specifiek de bodem op plaatsen waar leem is gewonnen.
Complex cluster
Maar is dat het hele verhaal? Een andere bron met een meer archeologische inslag (”Relief in tijd en ruimte: interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost-Nederland tussen vroege prehistorie en middeleeuwen”) beschrijft de bodem van de Rijsserberg als volgt:
“De stuwwal van Rijssen-Markelo is een genetisch en geomorfologisch zeer complex cluster van glaciale terreinvormen. De stuwwal bestaat voornamelijk uit grove midden-pleistocene rivierzanden en gestuwde leemlagen. De meest voorkomende bodemtypes zijn grofzandige en grindhoudende haarpodzolgronden, holtpodzolgronden en zwarte enkeerdgronden.”
Podzolgronden bevatten een dichte laag van uitgespoelde metalen (ijzer en aluminium), meestal op 50cm onder de bodem. Een haarpodzol hoort bij een heuvelrug (het woord ‘haar’ komt voor in namen van plaatsen op heuvels) en is zeer arm aan nutriënten, een holtpodzolgrond hoort bij voormalige bosgrond en is iets minder arm.
Omgeploegde podzol
Maar waar in de decennia rond 1900 bos is aangelegd is de bodem vermoedelijk tot ongeveer dezelfde diepte omgeploegd, juist om die dichte laag te breken zodat de bomen bij regen niet zouden verdrinken. Op zijn best is er dus sprake van omgeploegde podzolgrond.
(Enkeerdgronden zijn met plaggen verrijkte landbouwgronden. Die laatste zijn in ons bos niet te vinden, in de weides ernaast mogelijk wel.)
Het hangt er dus maar vanaf wie je het vraagt.
Opvallend detail: onder oude bospaden is volgens de literatuur doorgaans niet geploegd. Juist deze paden zijn dus de plekken waar de oude bodem nog te vinden is (Landschappen Van Nederland: Geologie, Bodem En Landgebruik)