De zomer had dit jaar twee gezichten: eerst zes weken droogte in mei en juni, daarna overvloedige regen bij warme temperaturen. Het eerst is voor de natuur een worsteling, het tweede een verademing. En dat zie je op de Biesterije heel goed terug bij de jonge tulpenbomen, waarvan een deel staat te ronken terwijl een ander deel worstelt en een derde deel is overleden.
Ruim twee jaar geleden zijn in het kader van klimaatmaatregelen extra bomen in ons bos geplant, van snelgroeiende soorten die zorgen dat het bos sneller en meer CO2 vastlegt. Een deel daarvan zijn Amerikaanse tulpenbomen, met het wonderlijk gevormde blad zoals op de afbeelding. Deze soort groeit snel, verbetert de bodem en levert ook nog waardevol hout en mooie bloemen. En het is geen woekeraar die andere soorten verdringt.
Van de circa 200 exemplaren die zijn geplant is een deel gestorven. Dat hoort erbij en zeker met de droogtes die we de laatste jaren hebben is het niet verbazend dat jonge boompjes de zomer in het bos niet overleven. Hun wortels zijn nog te kort en hun aantakking op bodemschimmels te mager om voldoende vocht binnen te krijgen.
Het interessante van de Amerikaanse tulpenboom is dat hij bij droogte soms de hele stam met bladeren laat afsterven, maar dan later in de zomer opnieuw en enthousiast uitloopt vanuit de stronk. Dat is wat je op de tweede foto ziet gebeuren: al dit blad is na de droogte in mei en juni opnieuw uitgelopen.
De struikgewijze uitgroei (meerdere korte takken met veel blad) zal zichzelf op den duur sorteren, zodat meestal één tak de leiding neemt en alsnog uitgroeit tot een echte boom. Als er niet nog een hittegolf komt tenminste, want ook de tulpenboom kan zichzelf niet eindeloos van de grond af aan opbouwen.
Door vanaf de grond uit te groeien loopt hij wel veel meer risico op vraat door reeën en konijnen. Dat is waar ik om de hoek kom kijken: deze zomer heb ik alle opnieuw uitgelopen tulpenboompjes voorzien van een hekje, zodat ze in de herfst en het voorjaar, als smakelijk exotisch blad het aantrekkelijkst is, niet alsnog hun tweede en definitieve dood gaan vinden.
Het opnieuw en uitbundig uitkomen vanuit de stronk is in ons bos het privilege van een zeer beperkt aantal boomsoorten: Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, gewone esdoorn en naar nu blijkt dus ook de Amerikaanse tulpenboom. Zowel jonge als oude exemplaren vertonen deze levenskracht. Ik zie het als een teken dat deze soorten hier in hun element zijn.
Ook beuk, eik en berk lopen na afzagen nog wel uit, maar zeker op latere leeftijd blijft het dan bij een reeks korte takken die niet veel verder komen dan een meter en uiteindelijk na een paar jaar helemaal afsterven. Naaldbomen lopen bijna nooit nog uit vanuit de stronk, of het nu na afzagen of na afsterven door droogte is.
Waar plant je de tulpenboom het beste?
Er is ook nog een les te trekken uit welke tulpenboompjes de hitte niet hebben overleefd, welke opnieuw zijn uitgelopen en welke het gewoon ronduit goed hebben gedaan (enkele exemplaren zijn sinds 2021 met meer dan een meter per jaar gegroeid). Dit kan van waarde zijn voor anderen die deze soort willen aanplanten.
De simpele les is: plant ze op een plek met veel indirect licht en weinig directe zonneschijn. Een open plek tussen volwassen bomen is daarvoor de beste plek. Zolang er veel indirect licht is van recht boven, heeft een tulpenboom niet gauw teveel schaduw. Maar als een jonge tulpenboom vol in de zon staat, wordt een droge zomer al gauw een doodvonnis.
Daarentegen moet je een tulpenboom niet onder het scherm van een donkere boomsoort planten, zoals een beuk. Ook al is er ruimschoots indirect licht vanuit een aangrenzende open plek, de schaduw van de beuk (en mogelijk concurrentie vanuit de de wortels) zorgt ervoor dat jonge tulpenboompjes vrij snel sterven.
De aanplant van 2021 hebbben we vooral gedaan op plekken waar in 2018 een klein cluster bomen was omgewaaid. Op die plekken zijn het telkens de boompjes aan de noordzijde (waar de zon vanuit het zuiden op zomermiddagen recht op schijnt) die snel doodgingen. De beste groeiers en overlevers stonden steevast aan de zuidzijde van het gat, waar nauwelijks directe zonneschijn is, maar wel veel indirect licht.
Drie Amerikaanse uitlopers
Terwijl ik het opschrijf valt het me op: van de vijf soorten die in ons bos enthousiast weer uitlopen tot nieuwe bomen nadat ze zijn gekapt, zijn er drie Amerikaans (eik, vogelkers, tulpenboom). Is dat toeval? Zo niet, komt het dan omdat ze hier uitheems zijn, waardoor er mogelijk minder soorten insecten, schimmels etc zijn die weten hoe ze moeten parasiteren op deze soorten? Of hebben ze deze levenskracht simpelweg omdat ons bos en onze bodem hun ideale habitat zijn wat betreft klimaat en nutriënten?
Of is er misschien iets aan Noord-Amerika waardoor daar de eigenschap van enthousiast opnieuw uitlopen na afsterven van de stam een extra waardevolle eigenschap is? Noord-Amerika was tot de komst van de eerste indianen (12.000 jaar geleden) veel meer dan Europa het toneel van periodieke megabranden. Mogelijk heeft dat soorten bevorderd die extra energie ondergronds opslaan en na een brand weer kunnen uitkomen.
De indianen temden in de afgelopen millennia de megavuren, door zelf brand te stichten in de koelere maanden. Daarmee werd voorkomen dat er veel dor hout op de bosbodem kon ophopen en zo was er opeens onvoldoende brandstof voor megabranden. Toch zullen ook bij deze minder intense bosbranden telkens veel loofbomen bovengronds zijn kapotgebrand. Ook dat geeft evolutionaire druk richting het vermogen om opnieuw uit te lopen.