Tachtig jaar douglas en een eerbetoon aan meneer Nol’n

We hebben weer een oogst gehad op de Biesterije. De zaagmachines zijn klaar, deze weken worden geleidelijk alle stammen verzameld op stapels en daarna weggereden naar de zagerijen. Waaronder een aantal behoorlijk dikke stammen van de douglas-spar (pseudotsuga menziesii).

Doorsnee van een douglas, gezaagd in juli 2023 op de Biesterije. Uit de ringen blijkt dat de boom uit 1945 of eerder stamt.

Een bos na de oogst is geen fraai gezicht. Ondanks alle goede zorgen (een eersteklas aannemer, vaste machinepaden, selectief kappen, bescherming van nestbomen) is en blijft hout oogsten een daad van vernieling. Het feit dat de natuur (zwaar weer, droogte, insecten, vuur) soms ook verwoestingen aanrichten, doet daar niet veel aan af.

Maar de ravage van een houtoogst geeft ook mooie beelden en interessante informatie. Zo trof ik deze schijf hout die van de stronk van een omgezaagde douglas-spar komt. Aan de ringen kun je zien dat hij ongeveer tachtig jaar oud is geworden. En dat is frappant.

Van experiment naar broodboom

De douglas is tegenwoordig de broodboom van het Nederlandse bos: snelle en rechte groei zonder dikke takken halverwege de stam, het strooisel is goed voor de bodem en het hout is goed bewerkbaar en duurzaam en daarom geschikt voor allerlei doelen. Dus al dat oogsten levert dan ook iets op. In de VS en Canada, waar de soort vandaan komt, worden de meeste huizen al sinds jaar en dag van douglas gebouwd.

Douglas vlakbij de tweede slagboom, gekapt in 2023, met ringen die teruggaan tot 1940. Ruim een meter in doorsnee. Omdat de eerste paar jaren niet als ring terug te zien zijn, schat ik de boom als ontkiemd in 1935. Foto Wytze Schouten.

Inmiddels is de charme van de douglas ook in Europa ruimschoots doorgedrongen en wordt de soort al enkele decennia overal aangeplant waar hout geld moet opleveren en waar de bodem goed genoeg is (het allerarmste zand en natte bodems zijn ongeschikt). Nederlandse bosbouwers waren er eerder bij dan Duitse, die heel tevreden waren met de fijnspar en minder geneigd tot experimenteren. De oudste exemplaren in ons land, te vinden in de arboreta, beginnen nu langzaamaan het formaat woudreus te bereiken.

Dezelfde stronk, met Roeland erbij voor een impressie van de schaal. Deze douglas stond in een perceel dat volgens de aanplantkaart in 1955 was aangeplant met douglas en lariks. De meeste andere douglas en lariks voldoet ook aan dat plaatje. Deze boom was er duidelijk veel eerder.

Wie kiest er voor een nieuwe soort?

Tachtig jaar geleden, tijdens de Tweede Wereldoorlog of misschien nog kort daarvoor, was het nog heel anders gesteld met de douglas. Bosbouwers zijn voorzichtig met nieuwe soorten, omdat je datgene wilt planten waarvan je weet dat de zagerij het later gaat afnemen. Bij een nieuwe soort is dat spannend, want is er wel tegen die tijd wel een afzetmarkt? Zijn er andere gekken die gelijktijdig en grootschalig de gok nemen op een nieuw soort hout?

De eerste die keuzes heeft gemaakt over houtoogst en aanplant op de Biesterije was vermoedelijk mijn overgrootvader Jan-Harmen ter Horst. Hij was één van de firmanten (directeur-aandeelhouders) van de textielfabriek Ter Horst & Co in Rijssen. De firmanten hadden de Biesterije tussen 1890 en 1920 opgekocht en omgevormd van heidelandschap tot bos als investering voor de lange termijn. In 1927 werd een vakantiehuisje geplaatst en kwam het bos in Jan-Harms tak van de familie terecht.

Jan-Harmen overleed jong, ik meen in 1940, en zijn weduwe Sophia ter Horst-van Dorp hield in de decennia daarna zijn herinnering in ere door zo min mogelijk aan het bos te veranderen, vooral rondom het zomerhuisje waar de familie nu nog steeds komt, en alleen te oogsten als de beheerder dat echt nodig vond. Mede dankzij deze keuze van haar is het bos in de twintigste eeuw vrij snel in leeftijd, bodemleven en biodiversiteit toegenomen.

Experimenten opschalen

Sophia (oma Fie) had voor het bosbeheer de terreinbeheerder van de fabriek in dienst, meneer Nollen. Hij adviseerde haar elke paar jaar een perceel van een hectare te kappen. Rond 1955 waren veel percelen aan de beurt: de rond 1910 aangeplante grove den had daar zijn beste groei gehad. Een paar exemplaren bleven dan staan als zaadboom, net als de langzamer groeiende eiken die nog een kleine eeuw te gaan hadden.

Nog een exemplaar uit de oogst van 2023 dat ruim vóór 1955 moet zijn geplant. Ditmaal uit een perceel waar aanplant van douglas uberhaupt niet vermeld staat. Foto Wytze Schouten.

Nollen is rond 1955 begonnen om de vrijkomende ruimte op een aantal gekapte percelen te laten beplanten met douglas; dat wijzen de kaarten uit die in de jaren tachtig zijn gemaakt waarin per perceel de boomsoorten en jaren van aanplant staan genoteerd. De douglas kwam rond die tijd in zwang, net als de Japanse lariks, die we op dezelfde percelen (en op de aanplantkaart) ook veel terugvinden.

De timing was dus toevallig goed voor de douglas op de Biesterije: de eerste grootschalige eindkap (waarbij percelen min of meer leeg worden gekapt omdat de bomen er hun sterkste groeifase achter de rug hebben) viel juist in een periode dat er kennelijk voldoende zekerheid was ontstaan om douglas grootschalig te planten. Twee soorten zekerheid: dat de soort het hier goed zou doen en dat hij ook goede aftrek zou vinden bij de zagerijen.

Her en der wat aanplanten

Maar de percelen uit circa 1955 blijken maar de helft van het verhaal te zijn. Dat bewijzen de nu gekapte exemplaren waarvan de jaarringen aangeven dat ze uit de jaren ’30 en ’40 stammen. Nadat ik deze opvallende leeftijden had geconstateerd, ben ik met andere ogen rond gaan lopen in het bos. Opeens valt op dat dikke exemplaren douglas in bijna elk perceel wel te vinden zijn, ook de percelen waar de kaart ze niet vermeldt. Op bijna elk perceel zijn er wel een paar te vinden.

Een exemplaar uit een perceel met de markering “1955 douglas”. Hond voor schaal: deze boom heeft smallere ringen dan de eerder getoonde exemplaren, is dus langzamer gegroeid. Ook hier gaan de ringen duidelijk verder terug dan 1955.

Het lijkt erop dat Nollen (of misschien zijn voorganger) al in de jaren 1930 of 1940 heeft besloten om verspreid door het bos kleine aantallen douglas aan te planten temidden van grotere aantallen conventionele soorten. Tegen 1955 had hij kennelijk voldoende bewijs had dat deze boom hier inderdaad recht en snel groeide (dat wijzen de jaarringen ook uit), waarna hij fors is gaan opschalen en hele percelen vooral met douglas is gaan inplanten.

Dat geldt overigens niet alleen voor de douglas. De reuzenzilverspar (abies grandis) hebben wij in één perceel bij de oude steenfabriek staan, dacht ik lange tijd, geplant in 1958. Dat is het enige perceel waar de soort zich inmiddels ook krachtig is gaan verjongen. Maar de afgelopen jaren vind ik deze boomsoort ook terug in kleine groepjes op andere percelen, zonder vermelding op de kaart, maar aan de dikte van de bomen te zien tussen 1955 en 1970.

Het patroon van “her en der wat bijzonders aanplanten” is dus niet nieuw.

Nol’n

Ik denk niet dat er ergens een in memoriam of een monumentje bestaat voor meneer Nollen. En ik vind dat hij dat wel verdient, dus ik wil graag dit artikel aan hem opdragen.

In de familie was hij bekend als simpelweg Nol’n. Toen ik een kind was liep hij nog af en toe een rondje over de Biesterije: hij ruimde wildvallen op (inwoners van Rijssen kwamen die toen nog ongevraagd in het bos zetten om een konijntje te vangen), hij zaagde een boom weg die over een pad was gevallen, etc. Dat was duidelijk het staartje van zijn carrière.

Ergens begin jaren negentig stopte dat staartje en ging hij ook als bosbeheerder met pensioen (de fabriek was in 1980-1982 failliet gegaan). Ik herinner me een wat knorrige oude man die moeilijk verstaanbaar Twents sprak en de geur van tabak. Iets waarin hij zich niet bepaald onderscheidde van zijn leeftijdgenoten in Rijssen en omstreken: de oudere jagers waren uit hetzelfde hout gesneden. Het is een type mens waar je nu met een vergrootglas naar moet zoeken.

Ik herinner me dat mijn moeder destijds eenmaal per jaar 555 gulden bij de bank opnam en we dat naar meneer Nol’n gingen brengen. Mijn vader legde onlangs uit dat dat een soort pensioen was voor het werk dat hij al die jaren, grotendeels buiten dienstverband om, voor het bos (of voor mijn familie, het is maar hoe je het ziet) had gedaan. (De grenslijn tussen fabriek en familie was altijd al erg poreus, iets wat volgens mijn moeder ook heeft bijgedragen aan het failliet van de zaak)

Als we dat pensioen kwamen brengen reden we met de auto naar hun huis, een boerenerf in de buurt in een buurtschap dat ik me herinner als Notter, maar dat volgens de kaart ‘t Woolderink heet. Zoals meneer Nollen voor ons “Nol’n” heette, zo heette zijn vrouw simpelweg “vrouw Nol’n”, een aardige dame die altijd iets lekkers voor me had.

Nol’n heeft ongetwijfeld vooral gedaan wat oma Fie en daarna mijn grootouders van hem vroegen. Maar hun betrokkenheid bij het bos en bij de aanplant na de oogst had niet de micro-managende stijl die ik zelf momenteel toepas. Vermoedelijk heeft Nol’n ruimte gehad en genomen om voorstellen op hoofdlijnen te doen en in de uitvoering allerlei eigen keuzes te maken.

Een zee van jonge reuzenzilverspar (abies) onder berk en eik. Ze zijn grotendeels van 2011 en later. Reuzenzilverspar is extreem schaduwverdragend en geeft degelijk hout, van iets minder kwaliteit dan douglas. Foto Wytze Schouten 2022.

Opvallend is dat veel boomsoorten zich pas serieus beginnen uit te zaaien als een exemplaar een halve eeuw of meer oud is. Het cluster reuzenzilverspar begon pas na de oogst van 2011 serieus te verjongen en heeft nu een dicht tapijt van zaailingen om zich heen liggen tot ruim honderd meter van de volwassen bomen. Dat ligt niet aan de bodem waar ze opkwamen (die was tien of twintig jaar eerder ook heel geschikt voor zulke verjonging) maar aan de zaadproductie van de oudere bomen.

Vermoedelijk zijn de zaailingen douglas, die we al wat langer overal in het bos vinden zijn waar de omstandigheden kloppen, evenzeer vooral afkomstig van de oudste exemplaren: de bomen die Nol’n als jonge man in de jaren dertig en veertig geplant heeft.

Nol’ns rol in de aanplant raakte rond 1975 uitgespeeld, toen mijn oom Willem-Jan Aalders ons betrok bij de cöoperatieve Bosgroep Twente, net in oprichting, waarmee onze oogsten en aanplanten op een andere leest werden geschoeid.

Een jonge beheerder genaamd Theo Keizers, vers van de opleiding, adviseerde een volgende generatie van de familie om voortaan selectief te gaan kappen en natuurlijke verjonging te laten plaatsvinden. Dat was economisch én ecologisch slimmer, dus die keuze was snel gemaakt.

Nol’ns vooroorlogse douglassen stonden klaar om van die nieuwe beheerwijze te profiteren.

Bedankt Nol’n!

Wat zeg jij?