De meeste boomsoorten die we in Nederland kennen hebben naaste verwanten in Noord-Amerika en/of Oost-Azië. Van sommige soorten zijn de Amerikaanse varianten hier ook bekend: vooral de Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers, omdat ze het hier iets te goed doen en de habitat van de verzwakte Europese eik gestaag overnemen.
Een andere exotische soort die onlangs is begonnen om zich bij ons te vermeerderen is de Amerikaanse tulpenboom liriodendron tulipifera. Het interessante is dat deze soort geen Europese tegenhanger heeft, maar wel een Aziatische. En zoek je wat verder in het rijk der bomen, dan ontdek je dat er heel veel van dat soort bomen zijn: beschikbaar in Aziatisch en Amerikaans, maar zonder Europese variant.
Het blijkt dat wetenschappers zich al sinds begin negentiende eeuw verbazen over het relatief beperkte aantal boomsoorten dat in Europa voorkomt vergeleken met Noord-Amerika en Oost-Azië. Later hebben wetenschappers opgemerkt dat de westkust van Noord-Amerika bijna even arm is aan boomsoorten als Europa. Wat verklaart die verschillen?
Vrije vlucht naar het zuiden
Eén theorie die al vrij snel werd geopperd door de Duitser Von Humboldt is de geografie van Europa, gecombineerd met de invloed van ijstijden. Als de temperaturen gaan dalen, verschuift de habitat van iedere boomsoort naar het zuiden. De meeste boomsoorten kunnen met hun habitat meeverhuizen zolang de veranderingen niet te snel gaan en zolang er geen geografische barrières zijn.
Zulke barrières zijn er Noord-Amerika nauwelijks. De bergruggen (de Rockies en de Appalachians) lopen van noord naar zuid: als het klimaat verandert staan zij niet in de weg. En Noord-Amerika ligt sowieso zuiderlijker op de aardbol dan Europa. Soorten die naar Florida en Mexico gevlucht zijn zitten op dezelfde breedtegraad als Marokko. Daar is het ook (juist!) tijdens ijstijden heel aangenaam weer.
Iets dergelijks geldt in nog sterkere mate voor Oost-Azië. Soorten kunnen daar over relatief brede gebieden migreren van Singapore tot Vladivostok, zonder barrières te ontmoeten die hoger zijn dan de Ardennen.
Barrières
Europa heeft een andere geografie dan Noord-Amerika. De Pyreneeën en de Alpen (doorlopend in de Karpaten) vormen een barriëre voor migratie van noord naar zuid en omgekeerd. En niet ver daar achter ligt de Middellandse Zee als volgend, nogal definitief obstakel. De Noord-Amerikaanse westkust dankt zijn armoede aan soorten aan het feit dat de vluchtroute langs de kust regelmatig wordt onderbroken door bergen en woestijnen.
Met zulke barrières kunnen soorten zoals de tulpenboom, die net wat meer warmte nodig hebben dan een beuk of een eik, bij een ijstijd niet ver genoeg naar het zuiden vluchten. En na de ijstijd kunnen ze uit eventuele toevluchtsoorden in Noord-Afrika niet of nauwelijks de oversteek terug maken.
Bron: Latham & Ricklefs, Continental comparisons of temperate-zone tree species diversity (1993).