Meer CO2 vastleggen met begraasd bos

Wat blijkt? Een half-open bos dat intensief begraasd wordt (in vaktaal: silvopasture of bosbeweiding) legt meer CO2 vast dan een gesloten bos. Dergelijke systemen worden in Australië en Zuid-Amerika al veel toegepast. In ons klimaat kan het ook, maar moet je andere soorten bomen, struiken en dieren inzetten. De lastigste vraag is: welke struiken zet je in om de grazers voldoende eiwit mee te geven?

GoatSilvopasture1
Silvopasture in de zuidelijke VS: geiten, grazend op kruiden en struiken in open bosland. Bron: Association for Temperate Agroforestry

CO2 in de bodem

Bossen leggen CO2 vast, maar bereiken daarin op zeker moment een soort plateau. Een deel van de koolstof zit in de stam en de bladeren, een deel wordt in de bosbodem opgeslagen.

Naarmate een bos ouder wordt neemt de totale biomassa toe. Maar bomen hebben op iedere plek een maximale hoogte en de dikte van de levende bosbodem staat altijd in verhouding tot de hoeveelheid energie die de bomen jaarlijks vastleggen. Ook humus leeft uiteindelijk van fotosynthese.

Dat maakt dat bomen planten wel een middel is tegen klimaatverandering, maar alleen als je ze plant op plekken waar nog geen bos is, of waar het bos niet optimaal groeit. Op zeker moment is je bos volgroeid. Dan moet je andere manieren zoeken om tóch meer CO2 vast te leggen. En daarin speelt gras een rol.

Koolstof onder de grond

Weilanden leggen ook CO2 vast, zeker als ze begraasd worden. en bij gebrek aan houtmassa wordt praktisch alle koolstof opgeslagen onder de grond. De overlevingsstrategie van gras is daarbij cruciaal: diep wortelen en altijd bereid zijn om bijna je hele wortelstelsel af te stoten als dat nodig is.

Telkens als een grasplantje wordt begraasd, verliest het bijna al zijn vermogen om licht om te zetten in biomassa. Daarom wordt een fiks deel van de wortels afgestoten. Er is immers niet genoeg bladgroen meer om dat hele wortstelsel te onderhouden. Het groen boven de grond en de wortels onder de grond moeten in balans blijven.

Door het telkens afsterven van wortels wordt CO2 als het ware in de bodem geïnjecteerd in een vorm (dode wortels) die bijdraagt aan een complex ondergronds web van leven (schimmels, bacteriën, aardwormen en meer).

Grazers die een weiland even met rust laten, geven het gras de tijd om nieuw blad en nieuwe wortels aan te maken, waarvoor de koolstof vooral uit de lucht wordt afgevangen. Komen de grazers in het juiste ritme langs, dan neemt de CO2-opslag van het weiland (en de weerbaarheid tegen droogte) sterk toe.

Bosweide

Nu blijkt dat er een nóg betere manier is om met een gegeven hoeveelheid land veel CO2 vast te leggen. Het gaat om een actief beheerde combinatie van bos en weiland: bomen, struiken, weide en grazers. Beter bekend onder de Engelse term silvopasture. Zo’n mengeling van bos en begraasd open land was vermoedelijk tot de komst van de mens een veel voorkomende biotoop in onze streken.

Waarom legt silvopasture zoveel CO2 vast? Doordat gras, struiken, bomen en grazers elkaar kunnen versterken. Ze voeden, beschutten en bemesten elkaar op een manier die je niet voor elkaar krijgt in een gesloten bos of in een open weiland. Het effect is het grootst wanneer grazers er niet continu zijn, maar in korte bezoeken met lange tussenpozen: gras en kruiden kunnen zich dan herstellen en flink veel blad en wortels aanmaken.

Zo’n periodiek graasregime was voor de komst van de mens een natuurlijk, zij het onvoorspelbaar proces. Kuddes grazers trokken vrij door het land, op zoek naar de beste weides; roofdieren, overbevolking en ziektes droegen er aan bij dat er periodiek minder graasdruk was, waardoor struiken en bomen de tijd hadden om de kwetsbare jeugdfase te ontgroeien en echt de hoogte in te gaan.

Beschutting en voeding

De gunstige interactie tussen planten en dieren in een silvopasture begint bij de bomen. Deze zijn op zo’n afstand geplant, dat de bodem precies genoeg licht krijgt voor een gezonde groei van gras, kruiden en struiken. De bomen geven in de zomer schaduw aan de kruiden en struiken en voeden de bodem elke herfst met een laag strooisel (blad). Omgekeerd maken gras en kruiden een diepere, rijke, losse bodem, waar bomen van profiteren.

Er is zeker ook concurrentie tussen bomen, struiken en weiland. Maar de positieve effecten zijn bij goed beheer groter. Dat geldt ook voor de relatie tussen al deze planten en de grazers die in de bosweide rondlopen. Zij houden de laag van gras en kruiden in stand (door het opeten van zaailingen van bomen, die goed ontkiemen en groeien in de losse diepe bodem) en ze bemesten de bodem.

In zuidelijke landen is het eenvoudiger om vee te laten grazen in bos, omdat er bijna altijd voldoende zonlicht tussen de bomen door komt om ook nog een kruidlaag te belichten. In onze streken moet je de bomen enigszins uit elkaar houden, met name als ze een dicht bladerdak hebben, anders wil er op de bodem niets graasbaars groeien.

Gezonde grazers

Ook de grazers profiteren natuurlijk van de bosweide, doordat ze zich eraan voeden. De kwaliteit van gras en kruiden die onder bomen groeien is dankzij de zomerse beschutting het jaar rond goed. Het rijkere aanbod aan kruiden (dankzij de variatie aan lichtinval en bemesting met boomblad) helpt de spijsvertering, waardoor de dieren veel minder CO2-rijke scheten laten dan dieren in de veehouderij, die vooral mais en raaigras eten.

Een rijke keuze aan kruiden en gras stelt de grazers ook in staat om precies de planten te eten waar ze behoefte aan hebben. Dat bevordert hun groei en gezondheid en het stelt ze letterlijk in staat tot zelfmedicatie: bijna ieder kruid bevordert of bestrijdt specifieke groepen bacteriën en ander leven in het darmstelsel. De dieren weten prima hoe ze de juiste mix moeten maken – als ze maar keus hebben uit de juiste planten.

Eetbare bomen

Bomen zijn niet eetbaar, maar hun blad is dat wel. Iedereen kent wel het beeld van een weiland grenzend aan bos, waar de laaghangende takken bij een strakke lijn eindigen, omdat het vee de bladeren afgraast. Een beheerder van een bosweide kan zijn vee wat extra voer leveren door de lage takken van bomen af te zagen en ze in het weiland achter te laten. Het blad voedt de dieren, de takken voeden de grond over een langere periode.

Bomen snoeien is niet alleen gunstig voor dieren en de bodem. Bij een goed snoeibeleid kan worden bereikt dat de boom een lange rechte stam vormt, die in de houtindustrie wordt gebruikt voor hoogwaardige doelen. Dat is des te interessanter als het gaat om hoogwaardige houtsoorten zoals peer, appel en walnoot, die in lichte omstandigheden niet vanzelf recht groeien en die niet snel hun lage takken afstoten.

Mest en rotatie

De mest van grazers blijft in het bos achter en verrijkt de humuslaag. Het vee vertrekt (met of zonder sturing door mensen) naar een volgende sectie en geeft de planten de kans zich te herstellen. Ook de bodem heeft dat herstel nodig: hoeven drukken de bodem dicht, iets waar met name bomen zich soms niet meer van kunnen herstellen als de schade te intensief en te langdurig is geweest.

De mest van grazers verrijkt de bodem niet alleen op de plek waar de mest op de grond valt: vogels en mestkevers volgen het vee en spitten de mest om, op zoek naar larven. Daarbij wordt de mest verder verspreid en worden de vogels gevoed. Sommige biodynamische boeren laten in zo’n systeem de grazers bewust volgen door groepjes kippen, die niet alleen voorzichtig naar larven pikken, maar de mest ook vaak in een soort breakdance uit elkaar trappen.

Een gematigde mimosa

Grazers hebben een specifiek dieet nodig. Een weiland biedt grazers een rijke variëteit aan voedingsstoffen, maar bevat te weinig eiwitten om grote populaties snel en gezond te laten groeien. Een boer die in een bosweide een grote kudde wil kunnen houden en die een goede groei wil zien, zal zijn vee dus moeten bijvoeren met eiwitten, vergelijkbaar met de mais die koeien in de intensieve veehouderij te eten krijgen.

De kunst is dus om eiwitrijke planten in de bosweide te laten groeien, op zo’n manier dat het vee er flink van kan eten, maar dat de planten zich ook weer tijdig kunnen herstellen. Daarvoor zijn struiken en bomen de beste kandidaten, omdat zij dankzij hun grote wortelstelsel het snelst weer nieuwe takken en bladeren kunnen laten bijgroeien. Ook hun herstel is dus een afweging in wanneer het vee weer terug mag naar een bepaald vak in de bosweide.

Witte mimosa

witte mimosa.jpg
Blad en bloemen van de witte mimosa. Bron: Wikipedia

In warme landen zoals Australië en Brazilië is silvopasture een concept dat al langer wordt toegepast. Daar wordt voor eiwitten vooral gebruik gemaakt van witte mimosa.

De witte mimosa is een struikachtige boom met eiwitrijke peulen die goed verteerd wordt door dieren met meerdere magen (paarden en mensen hebben dus pech; schapen, geiten en koeien niet). Doordat witte mimosa een pionier is die stikstof vastlegt, is het ook nog een ideaal gewas om verarmde grond te herstellen.

Wat ook helpt: het gewas groeit snel en herstelt zich makkelijk van vraatschade.

Alternatieven voor ons klimaat

Maar… mimosa groeit niet goed in Nederland of in andere gebieden op onze breedtegraad, dus het zoeken is naar een vervangende soort. Een boom of heester of struik die relatief veel eiwitten produceert en die het in onze streken goed doet. Liefst een die na stevige vraat zonder klagen gewoon weer opnieuw uitgroeit. Daarvoor zijn de volgende kandidaten in beeld:


Russische olijfwilg (de grijsblauwe struiken) in een graslandschap. Bron: Wikipedia
Russische olijfwilg (eleagnus angustifolia): een doornige struik tot 6 m hoog, oorspronkelijk uit Centraal-Azië. De zaden rijpen echter in Engeland in de meeste zomers niet: dat belooft niet veel goeds voor de spontane uitzaaiing in Nederland, tenzij lange, droge, warme zomers de nieuwe norm worden in ons land.
Zijdeboom (albizia julibrissin, in het Engels ook mimosa genoemd): een kleine boom (5-16 meter) oorspronkelijk uit Iran en omringende gebieden. De zaden zijn giftig maar het blad is geschikt als eiwitrijk dierenvoer.
Perzische slaapboom of zijdeboom. Bron: Tuinen van Appeltern

Bron: Wikipedia
Bastaardindigo (amorpha fruticosa): een struik uit het westen van Noord-Amerika, die voorkomt tot in zuidelijk Canada. Doet het goed op droge, zandige bodems.
Tagasaste (ook wel boomlucerne): een struikachtig gewas in de bremfamilie, dat oorspronkelijk van de droge hellingen van de Canarische Eilanden komt. Diepe wortels beschermen tegen droge zomers. Bestand tegen vorst.

Bron: Good Life Permaculture

Bron: Wikipedia
Tweekleurige bosklaver (Latijn: lespedeza bicolor). Heeft in Nederland bijna volle zon nodig en blijft op struikhoogte.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *